maandag 26 maart 2018

Wilhelm Busch: Max und Moritz

Max und Moritz

Vorwort

Ach, was muß man oft von bösen
Kindern hören oder lesen!
Wie zum Beispiel hier von diesen,
Welche Max und Moritz hießen;
Die, anstatt durch weise Lehren
Sich zum Guten zu bekehren,
Oftmals noch darüber lachten
Und sich heimlich lustig machten.
Ja, zur Übeltätigkeit,
Ja, dazu ist man bereit!
Menschen necken, Tiere quälen,
Äpfel, Birnen, Zwetschgen stehlen,
Das ist freilich angenehmer
Und dazu auch viel bequemer,
Als in Kirche oder Schule
Festzusitzen auf dem Stuhle.
Aber wehe, wehe, wehe!
Wenn ich auf das Ende sehe!!
Ach, das war ein schlimmes Ding,
Wie es Max und Moritz ging!
Drum ist hier, was sie getrieben,
Abgemalt und aufgeschrieben.

Erster Streich

Mancher gibt sich viele Müh’
Mit dem lieben Federvieh;
Einesteils der Eier wegen,
Welche diese Vögel legen;
Zweitens: Weil man dann und wann
Einen Braten essen kann;
Drittens aber nimmt man auch
Ihre Federn zum Gebrauch
In die Kissen und die Pfühle,
Denn man liegt nicht gerne kühle.
Seht, da ist die Witwe Bolte,
Die das auch nicht gerne wollte.
Ihrer Hühner waren drei
Und ein stolzer Hahn dabei.Max und Moritz dachten nun:
Was ist hier jetzt wohl zu tun?
Ganz geschwinde, eins, zwei, drei,
Schneiden sie sich Brot entzwei,
In vier Teile, jedes Stück
Wie ein kleiner Finger dick.
Diese binden sie an Fäden,
Übers Kreuz, ein Stück an jeden,
Und verlegen sie genau
In den Hof der guten Frau. -Kaum hat dies der Hahn gesehen,
Fängt er auch schon an zu krähen:
Kikeriki! Kikikerikih!! –
Tak, tak, tak! – Da kommen sie.
Hahn und Hühner schlucken munter
Jedes ein Stück Brot hinunter;
Aber als sie sich besinnen,
Konnte keines recht von hinnen.
In die Kreuz und in die Quer
Reißen sie sich hin und her,
Flattern auf und in die Höh’,
Ach herrje, herrjemine!
Ach, sie bleiben an dem langen,
Dürren Ast des Baumes hangen,
Und ihr Hals wird lang und länger,
Ihr Gesang wird bang und bänger.
Jedes legt noch schnell ein Ei,
Und dann kommt der Tod herbei.
Witwe Bolte in der Kammer
Hört im Bette diesen Jammer;
Ahnungsvoll tritt sie heraus,
Ach, was war das für ein Graus!
»Fließet aus dem Aug’, ihr Tränen!
All mein Hoffen, all mein Sehnen,
Meines Lebens schönster Traum
Hängt an diesem Apfelbaum!«
Tiefbetrübt und sorgenschwer
Kriegt sie jetzt das Messer her,
Nimmt die Toten von den Strängen,
Daß sie so nicht länger hängen,
Und mit stummem Trauerblick
Kehrt sie in ihr Haus zurück.Dieses war der erste Streich,
Doch der zweite folgt sogleich.

Het sprookje van Luilekkerland

HET  SPROOKJE VAN LUILEKKERLAND
luilekkerland1Ik liep eens in het apenland, en daar zag ik Rome en het Lateraan aan een zijden draadje hangen, en een man zonder voeten liep harder dan een renpaard, en een geweldig scherp zwaard sneed een brug doormidden. En toen zag ik een jonge ezel met een zilveren neus, die joeg twee vlugge hazen achterna, en een hele brede linde en daar groeiden warme pannenkoeken op. En daar zag ik een oude magere geit, en die droeg honderd karrenvrachten vet op haar lijf en zestig karrenvrachten zout. Zijn dat niet genoeg leugens? En ik zag een ploeg gaan zonder paard of ossen, en een kind van een jaar gooide vier mluilekkerland2olenstenen van Regensburg naar Trier en dan van Trier naar Straatsburg, en een havik zwom de Rijn over: dat was zijn goed recht. En daar hoorde ik vissen met elkaar kibbelen, zodat het tegen de hemel opklonk, en zoete honing stroomde als water uit een diep dal naar een hoge berg toe; dat waren wonderlijke dingen. En er waren twee kraaien die een weide maaiden, en ik zag twee muggen een brug bouwen, en twee duiven verscheurden een wolf, en twee kikkers dorsten samen het koren. En ik zag twee muizen een bisschop wijden, en twee katten die een beer de tong uitkrabden. En toen kwam er een slak aangedraafd en versloeg twee leeuwen. En er stond een scheerder en die schoor een vrouw haar baard af, en twee zuigelingen geboden hun moeder te zwijgen. En daar zag ik twee windhonden en die brachten een molen uit ’t water op ’t droge, en een oud mager paard stond erbij en zei, dat het zo goed was. In de tuin waren vier paarden met alle kracht aan het dorsen, en twee geiten die de kachel stookten, en een roodbonte koe schoof het brood de oven in. Toen kraaide een kippetje kukeleku, het sprookjes is uit, van kukeleku.

woensdag 16 september 2015

Mijn vader

















(Uit: Das mutige buch, Erschienen im Klett Kinderbuch Verlag.)


Verkorte weergave van een verhaal van Toon Tellegen:

"Ik lag in bed.
Onder mijn bed lag een boef.
In het donker kroop hij onder mijn bed uit en boog zich over mij heen.
Hij zei verschrikkelijke dingen tegen mij."

De boef probeert hem zelfs te kelen.
Maar als hij hard 'help' roept stormt zijn vader de kamer binnen.
Hij tilt de boef met een hand op, doet het raam wijd open en slingert de boef weg.

"Zie je hoe ik hem wegslinger?" vroeg mijn vader.
"Ja," zei ik.
"Laag over de grond. Zo moet je boeven wegslingeren.
Nooit recht omhoog. Zal je dat onthouden?"

Volgens vader moet je een boef als je hem over het water gooit keilen. Dan stuitert hij op het water. Pak hem bij zijn voeten en draai hem in het rond. "Zo kan je hem keilen," zegt vader.
Vader had ooit een boef gekeild en die stuiterde wel tien keer op het water. Daarna had hij hem nooit meer teruggezien.

Vader heeft daarna een plank onder zijn bed getimmerd, zodat er geen plaats meer was voor boeven.

(Het verhaal is te vinden in: Toon Tellegen: Mijn vader. Met tekeningen van Rotraut Susanne Berner. Uitg. Querido. Een prachtig boek.)

Marjoleine de Vos schrijft in 1994:

"Een vader hebben we allemaal gehad toen we klein waren. Sommige vaders waren er wat meer dan andere, sommige konden meer dan andere, sommige vaders waren groter en sterker, er waren zelfs vaders bij de brandweer of de politie of vaders die heel rijk waren. Maar zo'n vader als die van Jozef, nee, die zat er niet bij. De vader van Jozef kan namelijk alles. Niet bij wijze van spreken, maar echt. Alles. Hij heeft de wereld gered. Hij heeft een olifant teruggebracht naar Afrika. Hij heeft een boef het raam uitgegooid. Hij gaf al zijn geld aan een arm mens. Hij balanceerde op drie stoelen en een wereldbol in het circus. En hij is ook nog de grootste man die er bestaat."

dinsdag 15 september 2015

Jim Warren


Jim Warren began painting and selling his art in high school over 40 years ago. Now considered a “Living Legend of the Art World”, Jim continues to create his unique style of art seen the world over.
His talents won him a first place award at his first art show in 1975. Soon after Jim began painting illustrations for books, movies and record album covers, most notably the Grammy Award winning cover for Bob Seger’s “Against the Wind” in 1981.
Later Jim Created artwork for Alice Cooper, Prince, Authors Clive Barker, Robin Cook and many others.
Jim now focuses on his fine art paintings including his whimsical portraits of people and pets, as well as collaboration paintings with artists Wyland, Michael Godard and with Disney Studios creating a whole new style of art.

Voor zijn biografie, schilderijen en meer informatie zie de site van Jim Warren.